Schrooien0000.0011

 

 Literatuur

 

- Kruyskamp, C., Van Dale, Groot woordenboek der Nederlandse taal. 's-Gravenhage (Nijhoff), 19709e druk. [2802 blz. (in 2 banden) ISBN 90.247.5057.1 & 90.247.5059.8]. Hierin: blz. 1788 ("I- schrooien (schrooide, heeft geschrooid), (overg.) 1-(Zuidned.) besnoeien; 2- (Zuidned.) fijnsnijden, scherven; 3- afschuren; - (timm.) ronde stukken hout met een beitel zuiver afwerken; 4- (een dijk) in hoefslagen afdelen. II- schrooien (schrooide, heeft geschrooid), (onoverg.) 1- over ondergeplaatste liggers (schrootbomen of -ladders) en met omgeslagen touwen vaten voortrollen, in de hoogte rollen of aflaten; 2- (Barg., volkst.) Hard werken, ploeteren" - dit is de relevante tekst volledig).